Eikenboleet (Leccinum quercinum)
De
eikenboleet is een zeldzame paddenstoel die als
ectomycorrhiza-partner groeit
bij verschillende soorten loofbomen. Dat zijn meestal eiken (2,8-10),
maar de soort is niet strikt aan eiken
gebonden. In zeldzame gevallen kan hij ook gedijen bij populieren,
abelen, berken, beuken, tamme kastanjes of linden (3) en in Noord
Amerika bij bepaalde soorten dennen (7). De hoed
is in jonge toestand bolvormig, maar spreidt zich later
kussenvormig uit. Hij is steenrood tot helderbruin van kleur, met een
fijn
viltig oppervlak, dat op suède lijkt en bij vochtig weer kleverig
aanvoelt. Vraatplekjes
verkleuren rood. De paddenstoel kan een doorsnee van 6 tot 15 cm, soms
zelfs van 20 cm krijgen. De buisjes aan de onderzijde zijn in
jonge toestand wit, verkleuren bij druk bruin en worden later grijs. De
dikke steel is met roodbruine schubjes bedekt en verkleurt bij
beschadiging donker-violet, vooral aan de onderzijde. Eikenboleten
zijn warmteminnend; de kern van hun verspreidingsgebied ligt in
Midden-Europa (5).
Naam
De genusnaam Leccinum is afgeleid van een oud Italiaans woord voor paddenstoel. Quercinum betekent "van de eik", aurantiacum "oranje" (8). Leccinum aurantiacum, Boletus aurantiacus en Boletus rufus zijn synoniemen van Leccinum quercinum.
Eetbaarheid/nut
Eikenboleten
zijn smakelijk. Maar vanwege hun zeldzaamheid en het teruglopend aantal
exemplaren staat de soort in de meeste Europese landen op de Rode
Lijst. Hij mag dus niet voor consumptie worden verzameld. Oude
exemplaren zijn ook dikwijls aangetast door maden en daardoor
ongenietbaar (1). Van eikenboleten is bekend dat ze zware
metalen als kwik in hun vruchtlichamen kunnen ophopen (4). De
paddenstoel bevat veel proteases (eiwitsplitsende enzymen) en
protease-remmers (6).
Waar gevonden
Wij hebben eikenboleten aangetroffen in de oostberm van de Fazantenlaan (bij eiken). Ook in de Maatlanden bij Roden (Dr.) hebben we de paddenstoel gezien.
Literatuur
1. Bernotiene R, Rimsaite J (2009) Notes on moth flies (Diptera: Psychodidae) inhabiting fungal fruit bodies. Acta Zool Lithuanica 19:60-63.
2. Cuesta Cuesta J (2003) Ecología de los Hongos (2a parte) Hongos micorrícicos. Foresta 24:21-30.
3. Den Bakker HC, Zuccarello GC, Kuyper TW, Noordeloos ME (2004) Evolution and host specificity in the ectomycorrhizal genus Leccinum. New Phytol 163:201-215.
4. Falandysz J, Kowalewska I, Nnorom IC, Drewnowska M, Jarzynska G (2012) Mercury in red aspen bolete (Leccinum aurantiacum) mushrooms and the soils. J Environ Sci Health A 47:1695-1700.
5. Fricke B u.Ä. Laubwald-Rotkappe. Document op de.wikipedia.org.
6.
Gzogyan LA, Proskuryakov MT, Ievleva EV, Valueva TA (2005) Trypsin-like
proteinases and trypsin inhibitors in fruiting bodies of higher fungi.
Appl Biochem Microbiol 41:538-541.
7. Koide RT, Suomi L, Stevens CM, McCormick L (1998) Interactions between needles of Pinus resinosa and ectomycorrhizal fungi. New Phytol 140:539-547.
8. Leccinum aurantiacum (Bull.) Gray - Orange Oak Bolete. Document op first-nature.com.
9. Papi J a.o. Leccinum quercinum. Document op en.wikipedia.org.
10. Watling R (2005) The fungi of Scottish Western oakwoods. Botanical Journal of Scotland 57:155-165.Terug naar de soortenlijst