Franjeporiezwam (Polyporus tuberaster)
ZijaanzichtBovenzijdeHoedrandBuisjes
De franjeporiezwam is een niet erg algemene paddenstoel die op dode stobben en afgevallen takken van loofbomen (vooral beuken) kan verschijnen.  Hij ziet eruit als een miniatuurversie van de zadelzwam (Polyporus squamosus), maar heeft een centraal geplaatste steel en in tegenstelling tot de zadelzwam geen erg opvallende geur. Kenmerkend zijn de rafeltjes die als een soort franje aan de hoedrand zitten (4,12). De ronde hoed is aanvankelijk licht gewelfd, maar bij oudere exemplaren trechtervormig ingedeukt en kan een diameter van 2 tot 15 cm hebben. Omdat de hoedhuid  openscheurt is het hoedoppervlak bezaaid met  radiaal uitgelijnde, donkere en deels rafelig uitstekende schubben (9,12).  De kleur van de hoed varieert van lichtgeel tot okerbruin. De onderkant van de hoed is witachtig of crèmekleurig. De poriën zijn rond tot langwerpig, tamelijk onregelmatig van vorm, en nogal groot (0,5-2 x 0,5-1 mm); de poriënlaag loopt ver af op de steel. De steel is witachtig , soms plaatselijk oker- tot roestkleurig, een centimeter of 6 lang en 1,5 cm dik, viltig of kaal (12).

Het mycelium van de paddenstoel leeft van de afbraak van dood hout en veroorzaakt daarin witrot. De vruchtlichamen komen rechtstreeks uit het dode hout of uit een in de bodem aanwezig sclerotium, een harde, uit schimmeldraden bestaande "knol" waarin aarde, stenen en plantenwortels opgenomen kunnen zijn.  Zo'n sclerotium dient als opslag voor reservevoedsel zodat de zwam het ongunstige jaargetijde kan overleven en nog vruchtlichamen kan vormen als het hout waarop hij groeide volledig verteerd is. Sclerotia worden niet altijd en niet overal gevormd (13).  Toch zijn er ook in Nederland wel eens kleine sclerotia van de franjeporiezwam gevonden (10 gram - 1 kg). In Canada schijnen de sclerotia in grootte te kunnen variëren van het formaat van een kwartelei tot het formaat van een flinke kokosnoot (3).
 
Naam
De genusnaam Polyporus betekent "met veel poriën". De soortnaam tuberaster is van twee Griekse woorden afgeleid, het woord tuber dat "knol" of "knobbel" en het woord aster, dat "ster" betekent. Omdat de sclerotiën van de franjeporiezwam erg groot kunnen zijn (er zijn in Zuid Europa zelfs exemplaren gerapporteerd van 15 kg!), is de zwam een "ster in de knolvorming". Het sclerotium van de franjeporiezwam wordt in Angelsaksische landen "Canadian Tuckahoe" genoemd (1,14).  De Duitse naam "Klumpen-Porling" (of "Klumpen-Stielporling) heeft betrekking op het vermogen van de paddenstoel om een onderaardse "knol" te vormen (12). Boletus tuberaster, Favolus boucheanus, Polyporus boucheanus, Polyporus lentus, Polyporus coronatus, Polyporus floccipes en Polyporus forquignoni zijn synoniemen van Polyporus tuberaster (4-7,10,12).

Eetbaarheid/nut
Vruchtlichamen van de franjeporiezwam zijn eetbaar (12). Noordamerikaanse Indianen gebruikten het sclerotium van de paddenstoel als geneesmiddel tegen reuma (1) en aten het in vermalen toestand als pap (1) of in gebakken vorm als brood (8).  De chemische structuur van de plantenstoffen die de knol beschermen tegen insectenvraat en tegen aantasting door andere schimmels is vastgesteld (1). Er bleek een bijzonder lacton aanwezig te zijn, dat tuckolide is genoemd, en verschillende sterolen (1). In Italië werden de sclerotia vroeger verkocht onder de naam pietra fungaia ("paddenstoelsteen"). Men plantte die in vochtige aarde om er gedurende lange tijd (jaren!) eetbare vruchtlichamen van te kunnen oogsten  (2,5,8,11). Volgens een oud bijgeloof zou zo'n "paddenstoelsteen" ontstaan op de plek, waar een lynx zijn territorium met urine heeft gemarkeerd (6).

Waar gevonden
We troffen de bovenstaande  franjeporiezwam aan op een stobbe van een doorgezaagde dikke beuk, in een houtwal die de sportvelden beschut tegen de westenwind. Ook in het zuidwestelijk deel van het Smitpark hebben we eens een aantal vruchtlichamen gevonden, op een gevallen tak. Buiten Zuidhorn hebben we de soort gezien in de buurtschap Ter Borg bij Sellingen (Gr.).

Literatuur

1. Ayer WA, Sun M, Browne LM (1992) Chemical investigation of the metabolites from the Canadian tuckahoe, Polyporus tuberaster. J Nat Prod 55:649-653.
2. Brunner Dr (1842) Einiges über den Stein-Locherpilz (Polyporus tuberaster Jacq. et Fries) und die Pietra Fungaja der Italiener. Petitpierre, Neuenburg.
3. Güssow HT (1919) The Canadian Tuckahoe. Mycologia 11:104-110.
4. Jahn H (1973) Einige in West-Deutschland (BRD) neue, seltene oder weniger bekannte Porlinge (Polyporaceae s. lato) (mit taxonomischen und nomenklatorischen Bemerkungen). Westfälische Pilzbriefe 9:81-118.
5. Jahn H (1980) Der Sklerotien-Porling, Polyporus tuberaster (Pers. ex Fr.) Fr. (P. lentus Berkeley). Westfälische Pilzbriefe 11:125-144.
6. Lohwag K (1935) Das mykologische Wachsfigurenkabinett und die "Pietra fungaja".  Österr Bot Z 84:210-218.
7. Müller GK, Huth M, Herschel K (1978) Beobachtungen zur Identität von Polyporus tuberaster (Pers.) per Fr. und Polyporus lentus Berk. Feddes Rep 89:61-73.
8. Pegler DN (2000) Useful Fungi of the world: Stone fungus and fungus stones. Mycologist 14:98-100.
9. Polyporus tuberaster (Jacq. ex Pers.) Fr. Document op fungipedia.org.
10. Polyporus tuberaster (Jacq.) Fr. - Tuberous Polypore. Document op first-nature.com.
11. Roobeek K (2009) Franjeporiezwam (Six  years of Polyporus tuberaster from a sclerotium). Coolia 52:36-38.
12. Sklerotien-Stielporling. Document op de.wikipedia.org.
13. Tjallingii F (1983) Notities uit de IJsselmeerpolders (2): Polyporus lentus = Polyporus tuberaster, of: de jacht op de knol. Coolia 26:62- 73.
14. Vanterpool TC, Macrae R (1951) Notes on the Canadian Tuckahoe, its occurrence in Canada and the interfertility of its perfect stage, Polyporus tuberaster Jacq. ex Fries. Can J Bot 29:147-157.

Terug naar de soortenlijst