Stoeprandvingermos (Physcia caesia)
Stoeprandvingermos
is een blauwgrijs of lichtgrijs kortmos van enkele cm diameter, dat aan
de rand lobben heeft van 0,5 tot 1 mm breed. Wanneer afzonderlijke
rozetjes tot een mat fuseren, kan het wel 20 cm groot worden. Dat
vraagt veel tijd, want in een Fins onderzoek groeide het korstmos
0,6-2,7 mm per jaar (3). Op het thallus zijn dikwijls sorediën aanwezig die er als blauwgrijze korreltjes uitzien en in de vorm van ronde heuveltjes (soralen) bij elkaar zitten. De apotheciën
zijn bekervormig, en grijs tot zwartbruin, maar worden maar zelden
gevormd (7). Hoewel stoeprandvingermos op zwak zure gesteenten (4) en op
stoffige boomschors (7,10) kan groeien, wordt de soort meestal op
basische (kalkhoudende) steen gevonden, in Nederland b.v. op beton,
cement, baksteen en kalksteen (grafzerken, stoeptegels en
trottoirbanden). Stoeprandvingermos is stikstofminnend (7,10) en groeit
daarom dikwijls op plaatsen waar vogels uitwerpselen laten vallen
(7,9). De chemische structuur van fenolische plantenstoffen in het
thallus is bepaald (5). In een Canadees onderzoek is nagegaan, hoe
goed steenbewonende korstmossen bestand zijn tegen overstroming.
Bij stoeprandvingermos bleek de LT50, de tijd die in 50% van de
gevallen tot de dood van het organisme leidde, ongeveer 60 dagen te
zijn (6). Stoeprandvingermos komt op alle continenten voor, ook op
Antarctica (2,8-11) en kan na ontdooien en bevochtigen enorm snel de
fotosynthese hervatten (12). De fotobiont (algpartner) in dit korstmos
is Trebouxia impressa (1).
Stoeprandvingermos is een voorbeeld van een korstmos waarin behalve de
apotheciënvormende schimmel nog een andere schimmelsoort aanwezig is
met onbekende functie, nabij de cellen van de alg (13).
Naam
De genusnaam Physcia is afgeleid van het Griekse woord physke (“dikke darm” of “worst” ) en betekent : “op worst gelijkend”. Caesia is “blauwgrijs” of “lichtgrijs” (10,11).
Waar gevonden
In
Zuidhorn op stoepranden langs de Hanckemalaan en Brilweg, op bakstenen
muurtjes in het Wilhelminapark, en op een blok natuursteen bij een
vijver in het Smitpark.
Literatuur
1. Dahlkild A, Källersjö M, Lohtander K, Tehler A (2001) Photobiont diversity in the Physciaceae (Lecanorales). Bryologist 104:527-536.
2. Filson RB (1974) Studies in Antarctic lichens 1: Notes on Caloplaca citrina (Hoffm.) Th.Fr. and Physcia caesia (Hoffm.) Hampe. Muelleria 3:1-8.
3. Hakulinen R (1966) Über die Wachstumsgeschwindigkeit einiger Laubflechten. Ann Bot Fenn 3:167-179.
4. Hauck M, Paul A, Leuschner C (2009) Element uptake in thalli of the lichen Physcia caesia from sandstone and calcareous substratum. J Plant Nutr Soil Sci 72:839-842.
5. Huneck S, Schmidt J (2006) Phenolische Verbindungen einiger Flechten aus der Familie Physciaceae. Herzogia 19:199-203.
6.
Marsh JE, Timoney KP (2005) How long must northern saxicolous lichens
be immersed to form a waterbody trimline? Wetlands 25:495-499.
7. Mauer-Schwielenflechte. Document op: www.123pilzsuche.de.
8. Nakanishi S, Kashiwadani H ( 1976) A note on two species of Physcia in Antarctica. Nankyoku Shiryo (Antarct. Rec.) 56:29-32.
9.
Olech M (1990) Preliminary studies on ornithocoprophilous lichens of
the Arctic and Antarctic regions. Proc NIPR Symp Polar Biol 3:218-223.
10. Physcia caesia. Document op: Association Française de Lichénologie, www.afl-lichenologie.fr.
11. Physcia caesia. Document op: en.wikipedia.org.
12.
Schlensog M, Pannewitz S, Green TGA, Schroeter B (2004) Metabolic
recovery of continental antarctic cryptogams after winter. Polar Biol
27:399-408.
13.
U’Ren JM, Lutzoni F, Miadlikowska J, Arnold AE (2010) Community
analysis reveals close affinities between endophytic and endolichenic
fungi in mosses and lichens. Microb Ecol 60:340-353.
Terug naar de soortenlijst