Streepsteelmycena (Mycena polygramma)
De
streepsteelmycena is een kleine paddenstoel (hoeddoorsnee 2 tot 4 cm)
die in kleine groepjes bijeen groeit op dode stompen, omgevallen
stammen en afgevallen takken van loofbomen (vooral hazelaar, haagbeuk, eik en beuk (16)), in zeldzame gevallen ook
van naaldbomen (7,11-13). Ook op twijgjes of begraven hout kunnen de
vruchtlichamen verschijnen, en het mycelium leeft bovendien van bladafval (2,7). In hout veroorzaakt het witrot (2). De
hoed van de paddenstoel heeft een kegelvorm met een umbo
(knobbel
in het midden) en een gegolfde rand (10). Hij is grijs tot grijsbruin
van kleur en krijgt rimpels
bij het uitdrogen. De steel vertoont groeven met een zilverachtige
aanblik (vandaar de naam "streepsteel-mycena"). Deze groeven (of
"strepen") zijn het best te zien bij jonge exemplaren, bij veroudering
kunnen ze grotendeels verdwijnen (5). De plaatjes
hebben een korte aanhechting aan de steel. Ze staan vrij dicht opeen,
zijn aanvankelijk wit tot bleekgrijs en verkleuren later roze (1). Het vlees van de paddenstoel is
hard en kraakbeenachtig van structuur (7,15). Het mycelium van de
streepsteelmycena kan licht verspreiden, en deze bioluminescentie
vertoont een 24-uurs ritme (3). Het licht is echter aanzienlijk minder
sterk dan
het licht van honingzwammen, de scherpe schelpzwam of de lantaarnzwam
(4,11) en bij sommige variëteiten van de paddenstoel ontrbeekt de
bioluminescentie totaal. De functie van dit lichtverschijnsel is onbekend (9). Basidiën van de streepsteelmycena bevatten
in sommige gevallen niet het normale aantal van vier, maar slechts twee of drie
sporen (14). In een Japans onderzoek is aangetoond dat een primaire kolonisator van gevallen takjes, zoals een Xylaria soort, de vestiging van een secundaire kolonisator zoals de streepsteelmycena kan verhinderen (8).
Naam
De genusnaam Mycena is wellicht afgeleid van het woord múkes, dat paddenstoel betekent. De soortnaam polygramma is van twee Griekse woorden afgeleid, het woord polus dat "veel" en het woord gramma
dat "opschriften" of "inscripties" betekent. Dit heeft vermoedelijk
betrekking op de groeven op de steel, wellicht ook op de groeven
in de hoed of op het bijeengroeien van de paddenstoelen in groepjes (11). Er bestaat een witte variant van de paddenstoel, de forma candida (5).
Eetbaarheid/nut
Streepsteelmycena's verspreiden
een ranzige meelgeur en smaken radijsachtig (10). De geur kan ook helemaal ontbreken (12,15). Volgens sommige paddenstoelkenners
zijn ze giftig, vanwege de aanwezigheid van kleine hoeveelheden muscarine
(11). Uit de vruchtlichamen van de streepsteelmycena zijn ongewone vertakte vetzuren geïsoleerd met een
ketenlengte van 18 tot 20 koolstofatomen en een hydroxylgroep op de
7-positie (6).
Waar gevonden
We
hebben streepsteelmycena's aangetroffen op dode, omgevallen boomstammen
en houten voorwerpen die al (heel) ver waren vergaan. Onder andere
langs een wandelpad bij het Leverkruid (straat in Zuidhorn) en een
wandelpad aan het noordelijk eind van de Heemskerkstraat. Ook in
Scandinavië wordt de soort dikwijls gevonden op hout dat al ernstig is vergaan (16).
Literatuur
1. Anwar W, Saleem MJ, Ali M (2014) Changing pattern of Mycena
polygramma in Pakistan. Journal of Biology, Agriculture and Healtchare
4:268-271.
2. Barrasa JM, Blanco MN, Esteve-Raventós F, Altés A, Checa J, Martínez
AT, Ruiz-Dueñas FJ (2014) Wood and humus decay strategies by white-rot
basidiomycetes correlate with two different dye decolorization and
enzyme secretion patterns on agar plates. Fungal Genetics and Biology 72:106-114.
3. Berliner MD (1961) Diurnal periodicity of luminescence in three
Basidiomycetes. Science 134:740.
4. Berliner MD (1961) Studies in fungal bioluminescence. Mycologia
53:84-90.
5. Biraghi M (2006) Mycena polygramma (Bull.: Fr.) S.F.Gray. Document op funghiitaliani.it.
6. Dembitsky VM, Rezanka T, Shubina EE (1993) Unusual hydroxy
fatty acids from some higher fungi. Phytochemistry 34:1057-1059.
7. Devore M a.o. Mycena polygramma. Document op en.wikipedia.org.
8. Fukasawa Y, Osono T, Takeda H (2009) Effects of attack of saprobic
fungi on twig litter decomposition by endophytic fungi. Ecol Res
24:1067-1073.
9. Harvey EN (1956) Evolution and bioluminescence. Quart Rev Biol
31:270-287.
10. Mycena polygramma. Document op fichasmicologicas.com.
11. Mycena polygramma (Bull.) Gray - Grooved Bonnet. Document op first-nature.com.
12. Mycène à pied strié. Document
op mycorance.free.fr/valchamp.
13. Rillstieliger Helmling Mycena polygramma. Document op 123pilze.de.
14. Smith AH (1934) Investigations of two-spored forms in the genus
Mycena. Mycologia 26:305-331,1934.
15. Smith AH (1937) Studies in the genus Mycena IV. Mycologia
29:338-354,1937.
16. Tyler G (1991) Ecology of the genus Mycena in beech (Fagus
sylvatica), oak (Quercus robur) and hornbeam (Carpinus betulus) forest
of S.Sweden. Nord J Bot 11:111-121.
Terug naar de soortenlijst